Skolithos

Ik kreeg een uitnodiging voor de opening van een nieuwe tentoonstelling in het Natuurhistorisch Museum Rotterdam, zaterdag 24 mei. Het gaat om een semipermanente expositie van fossielen uit Nederlandse bodem, onder de titel “Opgeraapt Opgevist Uitgehakt”. De tentoonstelling is een uniek -want nog niet eerder op deze manier getoond- overzicht van vondsten uit verschillende museumcollecties en privé-verzamelingen.Bij deze gelegenheid werden ook twee boeken gepresenteerd: Fossielen in beeld (door Sjir Renkens) en Opgeraapt Opgevist Uitgehakt (door Jelle Reumer, directeur van het NH Museum Rotterdam). Ik kon jammer genoeg niet bij de opening zijn. Maar ik heb het boek van Reumer meteen aangeschaft. [Flaptekst] “Lang voordat de eerste mensen zich vestigden in wat we nu ‘Nederland’ noemen, heerste hier al een flinke drukte. Reuzenhaaien en zwemmende sauriërs, zee-egels en mosdiertjes, sabeltandtijgers en neushoorns, allemaal hebben ze hun sporen achtergelaten. Nederland is zeer rijk aan fossielen, maar slechts weinigen weten dat.”

Fossilisatie

Fossilisatie is een uitzonderlijk verschijnsel, het gaat in tegen het natuurlijke proces van verval. Het aantal bekende fossiele soorten (naar schatting zo’n 250.000) is slechts een fractie van het aantal nu levende planten- en diersoorten. En nog vele malen minder ten opzichte van het aantal soorten dat in de loop van miljoenen jaren op aarde heeft bestaan. Of een organisme kans maakt om een fossiel te worden hangt af van veel factoren. De kansen zijn ongelijk verdeeld. De oudste fossielen zijn micro-organismen zoals cyanobacterieën (stromatolieten) of foraminiferen. Alleen al door hun enorme aantallen hebben zij de beste papieren voor overleving. Planten en dieren met harde delen (houtvezels, botten, schelpen, ed.) hebben eveneens een voordeel. Maar ook de omstandigheden moeten gunstig zijn, zoals een snelle bedekking met zand, klei of ander sediment; een omgeving met weinig of geen zuurstof; sterke droogte of een diepvriestemperatuur. De meeste organismen vergaan zonder iets achter te laten. En als er al zichtbare fossielen overblijven moet je ze ook nog kunnen vinden. Bijvoorbeeld in zwerfkeien op akkers, in zand- of grindzuigerijen, in kalksteengroeves, in bouwputten of bij wegwerkzaamheden, aan het strand of zelfs bij de visafslag.

Yefremov

De studie van fossilisatieprocessen, een speciaal onderdeel van de paleontologie, is in de jaren ’40 begonnen met het werk van de Russische paleontoloog Ivan Yefremov (Efremov). Hij bedacht hiervoor de term tafonomie (taphonomie) (Taphonomy: new branch of paleontology, Pan-American Geologist (1940), vol. 74). Yefremov was ook science fiction schrijver. In 1956, het jaar waarin de eerste Russische satelliet (de spoetnik) werd gelanceerd, schreef hij zijn utopische roman Andromeda Nebula (1957). In 1967 werd dit boek verfilmd.

Tafonomie

De tafonomie houdt zich bezig met alles wat er met een organisme gebeurt na zijn dood en tot het moment dat het als fossiel gevonden wordt. Met de manier waarop planten en dieren verdwijnen uit hun vroegere leefwereld, de biosfeer, en opgenomen worden in de aarde, de lithosfeer, de wereld van de geologie. Tijdens dat proces vinden allerlei complexe veranderingen plaats: het organisme kan in delen uiteen vallen, de afzonderlijke delen raken verspreid, worden beschadigd of nog verder in stukjes gebroken. Organische weefsels en structuren wordt vervangen door andere mineralen of opgevuld door sediment. Tafonomische processen worden dikwijls uitgelegd als informatieverlies. Eigenschappen van het oorspronkelijke organisme gaan verloren. Een fossiel is geen levend wezen meer. En het is vaak erg moeilijk om fossiele gegevens goed te interpreteren. Maar er is ook informatiewinst. Hoe onvolledig ook, een fossiel geeft toch een bepaald beeld van een organisme, van de manier waarop het is gestorven en gefossiliseerd, en soms ook van de leefomstandigheden in een bepaalde tijdsperiode. Tafonomie is een zich snel ontwikkelende wetenschap, die ook buiten de paleontologie toepassing vindt. Onder andere in de archeologie (bijv. onderzoek naar prehistorische begraafplaatsen, of naar botresten op archeologische locaties) en in forensisch onderzoek (bijv. post mortem analyses op slachtoffers van geweldsmisdrijven, of onderzoek van afdrukken en bodemverstoringen op de plaats van een misdrijf)

Materpiscis attenboroughi

In NRC next, vrijdag 30 mei, las ik het bericht over een spectaculaire ontdekking. Australische paleontologen van het Museum Victoria vonden een 380 miljoen jaar oude fossiele pantservis (Materpiscis attenbouroughi, vernoemd naar de bekende tv-presentator en natuuronderzoeker David Attenborough, video 1, video2). De naam betekent “moedervis”: in haar buik draagt zij een embryo aan een nog zichtbare navelstreng. Tot in detail bewaard in kalksteen.

Skolithos, buizenzandsteen

Reumer begint zijn boek met de vondst van een zwerfsteen op een akker in de buurt van het Drentse Norg. Deze zogenaamde buizenzandsteen of Skolithoszandsteen dateert uit het Cambrium en is meer dan 500 miljoen jaar oud. Van opzij bekeken zie je in de steen een aantal staafvormige structuren, loodrecht op de gelaagdheid. Op de kopse kant zie je kleine rondjes, de diameter varieert van enkele mm tot ca. 1 cm. Het zijn fossiele, met sediment opgevulde graafgangen. Aangenomen wordt dat deze buisjes het werk –en de woning- waren van een wormachtig zeedier. Uit onderzoek blijkt echter dat vergelijkbare sporen het werk kunnen zijn van verschillende soorten wormen, van schelpen, of zelfs (de wortels) van sommige mangroveplanten. Over de maker(s) van de graafgangen bestaat geen zekerheid. De naam Skolithos linearis is dus niet toegekend aan een specifiek organisme, maar aan een bepaald type van fossiele “levenssporen” (trace fossils, ichno- of sporenfossielen). Skolithos is een van de meest bekende soorten, wereldwijd verbreid, vanaf het Cambrium tot op de dag vandaag. De aanwezigheid ervan wordt gezien als kenmerkend voor ondiepe mariene milieus, dicht bij de kust. Skolithos zandsteen van een akker bij Gieten, Drenthe Detail bovenzijde: uiteinden van de graafgangen Ik zou deze post natuurlijk niet geschreven hebben als ik zelf geen verwoed stenenverzamelaar was. Vooral zwerfstenen met levenssporen hebben mijn interesse. Ik heb er een stuk of 25 in mijn collectie. De meeste heb ik gevonden langs de Hondsrug. Maar ook de akker bij Norg waar Jelle Reumer zijn buizenzandsteen vond ken ik goed. Deze levenssporen zijn niet alleen maar raadselachtige objecten, het zijn ook bijzondere informatiedragers. Dat blijkt uit allerlei voorbeelden van onderzoek naar Skolithos voorkomens. Er zijn o.a. studies naar de stratigrafie (de opbouw van sedimentlagen met graafsporen), de spreiding van de graafgangen (dicht opeen of verder van elkaar af), de vorm en binnenbekleding van de buisjes, tot en met de grootte en oriëntatie (ligging) van de zandkorrels in en rond de gangen…

 

Meer lezen:
P. van der Lijn: Het keienboek. 7e dr. 1986. Sinds de eerste verschijning in 1923 nog altijd een klassieker voor (zwerf)stenenliefhebbers. Met een begrijpelijke uitleg over Nederlandse fossielen. Het boek van Reumer sluit daar naadloos bij aan.
.
Fossiel.net: website van geoloog en fossielenzoeker Herman Zevenberg. Uitgebreide informatie over (het zoeken naar) fossielen, vindplaatsen, achtergronden en nieuws.
.

Richard G. Bromley: Trace fossils : biology, taphonomy and applications. 1996. Voor sporenzoekers die er echt studie van willen maken.

.