Vanouds is het begrip “document” geassocieerd geweest met teksten, vooral gedrukte teksten (boeken, tijdschriften, rapporten ed.). Maar ook andere analoge media als films, audiocassettes, video ed. waren nog te beschouwen als vertrouwde documentvormen. Er is intussen echter een hele nieuwe wereld ontstaan van minder bekende, niet-tekstgeoriënteerde, digitale (multi) media. Dat roept de vraag op wat het concept van “document” in deze tijd eigenlijk inhoudt.
Paul Otlet, de geestelijk vader van de “documentatiebeweging” aan het begin van de 20e eeuw, heeft die vraag als eerste aan de orde gesteld. Zijn analyse mondde uit in een generieke, driedimensionale definitie van het document. Driedimensionaal in dubbele betekenis. Otlet was van mening dat niet alleen teksten, maar ook natuurlijke objecten, kunstvoorwerpen, modellen of andere artefacten moesten worden aangemerkt als documenten, voorzover zij informatieve betekenis hadden. In de tweede plaats geloofde Otlet dat documenten nooit op zichzelf stonden. Ze maakten deel uit van een sociale context en waren altijd verbonden met andere documenten (het hypertext concept), met andere onderwerpen, met andere schrijvers en lezers.
In het voetspoor van Otlet is ook Michael Buckland van mening dat informatie-als-ding niet beperkt is tot conventionele tekstdocumenten, maar dat ook objecten als informatiedrager kunnen worden opgevat. Het probleem is weliswaar dat veel objecten niet geschikt zijn om zonder meer in een informatiesysteem te worden opgenomen. Maar daar is iets aan te doen d.m.v. beschrijvingen, afbeeldingen of andere representaties van die objecten.
Hetzelfde geldt nog sterker voor gebeurtenissen. Natuurrampen of politieke crises zijn onmogelijk rechtstreeks in een informatiesysteem onder te brengen. Indirect kan de informatiewaarde echter wèl worden vastgelegd: er kunnen objecten zijn, waaraan bepaalde gebeurtenissen zijn af te lezen (bijv. door een orkaan verwoeste huizen), soms is er een representatie mogelijk van een gebeurtenis (in de vorm van bijv. een filmverslag) of misschien zelfs een reconstructie (bijv. een herhaalbaar wetenschappelijk experiment)
Deze video’s (video1, video2) van Michael Wesch laten zien hoe bepaalde kenmerken van informatie snel veranderen (o.a. informatie-als-ding en digitale informatie).
Bij digitale documenten kun je bijna niet meer spreken van informatie-als-ding. In tegenstelling tot objecten is het fysieke aspect hier nauwelijks nog aanwezig. Computerspecialisten kunnen nog iets zeggen over de fysieke conditie van een document (de bits en bytes, het beschreven stukje harddisk, dvd of andere informatiedrager). Voor anderen is een digitaal document echter onzichtbaar en ongrijpbaar, totdat het op een beeldscherm verschijnt of op papier wordt geprint.
Buckland geeft het voorbeeld van een rekenopdracht met logaritmen. Vroeger zou je een logaritmetafel gebruiken (tekstdocument). Tegenwoordig is het mogelijk om computertabellen te gebruiken (digitaal document). Maar waarschijnlijker is dat je nu een rekenprogramma gebruikt. Het resultaat van de opdracht is in alle gevallen hetzelfde. Maar is een computerprogramma ook een document?
Buckland concludeert dat de fysieke vorm, het format of het medium van een document er steeds minder toe doen. Veel belangrijker is het om documenten te definiëren in termen van hun functie. Met andere woorden, we zouden documenten moeten bekijken vanuit de rol die zij spelen in informatieprocessen en vanuit de informatiewaarde die zij vertegenwoordigen voor hun gebruikers. “Document”, “informatiebron” of “informatiedrager” zijn geen statische begrippen, ze hebben een dynamische en actieve betekenis.