Ordeningen: miscellaneous

[Bijgewerkte 20-08-2017] De afgelopen tijd bezocht ik met collega’s Erik en Raymond een aantal bibliotheken. Tijdens die bezoekjes hadden wij onze blik vooral gericht op de fysieke inrichting. Dat lag ook wel voor de hand. Een beeld krijgen van de digitale dienstverlening is minder gemakkelijk. Daar kom ik op een ander moment nog wel op terug. Ter afwisseling nu eerst een theoretisch uitstapje, aan de hand van David Weinbergers boek Everything is miscellaneous.

Wayfinding

In zijn proloog –Information in Space– legt Weinberger de nadruk op het begrip wayfinding. Mensen hebben bepaalde gewoontes en voorkeuren om zich in een fysieke ruimte te oriënteren en zich van plaats naar plaats te begeven, te navigeren. Dat komt vooral naar voren als zij nog niet bekend zijn met de omgeving. Om aan die oriëntatiebehoefte te voldoen moeten ruimtes worden georganiseerd en geordend. En die ordening, die organisatie is in wezen een informatievraagstuk. Of het nou gaat om winkels of bibliotheken, om bedrijven, scholen of nog heel andere zaken.

‘From management structures to encyclopedias […] to the way we decide what’s worth believing, we have organized our ideas with principles designed for use in a world limited by the laws of physics.’  (p.6-7)

In het daaropvolgende hoofdstuk 1 –The New Order of Order– stelt Weinberger nog een paar andere kwesties aan de orde.

Browsen

Browsen – rondsnuffelen, grasduinen etc- is minstens zo belangrijk als zoeken en vinden. Winkels, maar ook bibliotheken, moeten rekening houden met verschillende soorten klanten. Sommige klanten komen binnen met een doelgerichte vraag. Ze weten vrij precies wat ze zoeken, hebben daar ook al informatie over. Maar er zijn ook klanten die pas ter plekke in iets geïnteresseerd raken. Zij hebben geen duidelijke vraag – misschien slechts een vaag idee -, maar reageren spontaan op wat zij om zich heen ontdekken. Winkels maken er veel werk van om juist die laatste categorie bezoekers tot kopen te verleiden. Om de aandacht te trekken wordt een heel scala van presentatietechnieken ingezet: tijdelijke aanbiedingen, kassakoopjes, productdemonstraties, etc.

Ook (openbare) bibliotheken die het retailconcept omarmen nemen dergelijke presentatietechnieken over. De gelijkenis met een boekwinkel is een bewust nagestreefd effect. Ik sprak hierover met een bevriende boekhandelaar. Volgens hem heeft bijvoorbeeld frontale presentatie slechts beperkte betekenis . Boekhandels hebben hun beschikbare winkelruimte nodig voor voorraadplaatsing. Het meest efficiënt is nog steeds een opstelling in afdelingen of rubrieken. Presentatie, marketing zeggen niet alles. Belangrijker is warenkennis (wat wordt er gepubliceerd op specifieke vakgebieden) en kennis van klanteninteresses.

Ondanks allerlei manier om tegemoet te komen aan snuffelaars, lijkt de manier waarop boekhandels en bibliotheken hun voorraden hebben uitgestald vooral in het voordeel te zijn van bezoekers die vrij goed weten wat ze zoeken. Het blijft moeilijk om beide principes –browsen en zoeken- te verenigen.

‘If only there were a way to arrange stuff in stores so that every interest could be captured. When we know what we want we would find it immediately. When we want to browse, the store would rearrange itself based on our needs and interests, even when we aren’t quite sure what those are’. (p. 9)

In de digitale wereld is dat probleem er niet meer. Weinberger noemt als voorbeeld Itunes, de muziekwinkel van Apple. Het is eigenlijk één grote berg muziekstukjes, die zijn losgemaakt uit hun oorspronkelijke context (album, cd). Klanten hebben de vrijheid om die losse nummers zelf te sorteren, hun eigen playlists samen te stellen, de keuzes van anderen te beoordelen en van commentaar te voorzien. De les die we moeten leren is:

 ‘To get as good at browsing as we are at finding –and to take full advantage of the digital opportunity- we have to get rid of the idea that there’s a best way of organizing the world.’ (p. 10)

Going through things and putting them away

Een volgend principe gaat over de manier waarop wij ons dagelijks leven ordenen. Weinberger komt met voorbeelden dicht bij huis: het opbergen van servies, keukengereedschap of andere spullen. Neem de tas met supermarktboodschappen. Binnen een paar minuten staan al die inkopen op hun plek. Zonder er bij stil te staan hanteren we elke dag diverse ordeningsprincipes. Als het om fysieke dingen gaat zijn we daar heel geroutineerd in.
‘Knowing where things are and where things go is essential to feeling at home.’

Maar dan een ander voorbeeld: digitale foto’s. Die hebben we in enorme aantallen, in onze mobieltjes, camera’s, pc’s of op internetsites als Flickr en Google’ s Picasa Web Albums). Er is geen vaste plek voor. Het zijn er zóveel dat we er niet of nauwelijks toe komen om ze te vergelijken, te selecteren of te sorteren. De meeste van die foto’s hebben bovendien alleen maar een volgnummer als DSC00165.jpg of een datum. Als we in die berg ooit nog kiekjes willen terugvinden moeten we er zinvolle namen of beschrijvingen voor bedenken. Het lijkt een tegenstrijdige constatering: waar teveel informatie een probleem wordt, is de oplossing nóg meer informatie toevoegen.

Het bijzondere is dat dingen in de digitale wereld op elke denkbare manier kunnen worden benoemd. Er zijn geen beperkingen. Een fotoafdruk op papier kunnen we maar op één plek in één album plakken. Digitale foto’s kunnen we in ontelbare albums stoppen. En we kunnen die foto’s alle gewenste etiketten, namen of beschrijvingen meegeven.

‘The digital World thereby allows us to transcend the most fundamental rule of ordering in the real world: instead of everything having its place, it’s better if things can get assigned multiple places simultaneously. ‘ (p. 14)

In plaats van foto’s had Weinberger het ook kunnen hebben over het afhandelen en bewaren van e-mails. Van mijn collega’s hoor ik regelmatig dat zij worstelen met dichtgeslibde mailboxen of met een waslijst van archiefmappen. Zelf ben ik er ook nog niet uit wat de beste aanpak is. Maar waarschijnlijk is er niet zoiets als een ‘beste’ strategie. En hangt het allemaal heel erg af van persoonlijke voorkeuren. Op dit verschil tussen ‘filers’ (opbergers) en ‘pilers’ (stapelaars) kom ik in een volgend stukje nog terug.

Drie niveaus van ordening

De organisatie van fotoarchieven, zoals BettmanCorbis en Flickr brengt Weinberger tot het onderscheid in drie typen of niveaus van ordening.
Op het eerste niveau (first order) gaat het om het verzamelen, opbergen en ordenen van foto’s, films en negatieven als fysieke objecten. Op het tweede niveau (second order) worden fotobeschrijvingen geordend in inventarislijsten of in catalogi. Weinberger noemt als voorbeeld de kaart(!)catalogus van het Bettman archief.
Deze indeling herkennen we als het traditionele onderscheid tussen primaire en secundaire bronnen, zoals onderzoekers en informatiespecialisten dat hanteren. Op beide niveaus gaat het om fysieke ordeningen (Bettmanarchief). Daar zitten verschillende problemen aan vast. Het beheer is kostbaar, de gebruiksmogelijkheden en de informatiewaarde zijn beperkt.

Heel anders ligt dat bij digitale archieven (Corbis en Flickr). Een ordening van fysieke objecten – atomen- maakt plaats voor een ordening van digitale informatie –bits-. Die informatie omvat zowel de content (de digitale foto’s zelf), als ook alle labels en beschrijvingen (metadata) die aan die content zijn toegevoegd. Weinberger noemt dit het derde niveau van ordening (third order of order). Daarmee bedoelt hij dan wel iets heel anders dan een tertiaire bron in de bibliografische context. (*)

(*) Het onderscheid in primair, secundaire bronnen kan overigens ook nog andere betekenissen hebben, zoals ik ontdekte bij deze OCLC richtlijnen voor de beschrijving van bewegend beeld.

‘Content is digitized into bits, and the information about that content consists of bits as well. This is the third order of order and it’s hitting us […] like a ton of bricks. The third order removes the limitations we’ve assumed were inevitable in how we organize information.’ (p. 19)

Vooral het voorbeeld van Flickr laat zien hoe die ordening op het derde niveau werkt. Het archief is een gigantische berg digitaal foto- en videomateriaal (volgens Wikipedia op dit moment ca. 4 miljard afbeeldingen). Er zijn geen catalogusexperts die metadata beheren en toevoegen. De ordening berust vrijwel geheel op labels (tags) die gebruikers zelf toekennen. Weinbergers stelling is dat in deze digitale ordening veel informatieprocessen nu voor ieder vrij toegankelijk worden. En dat met name de rol van informatiespecialisten op het tweede niveau steeds vaker wordt doorbroken.

‘Second-order organization, it turns out, is often as much about authority as about making things easier to find.[…] But now we –the customer, the employee, anyone – can route around the second order. ‘ (p. 22)

Nog meer fotoarchieven

De Volkskrant (20 aug. 2009) berichtte deze zomer, naar aanleiding van een artikel in de New York Times, dat de National Geographic Society voor de eerste keer materiaal uit zijn fotoarchief toegankelijk zou maken voor het grote publiek. Van 17 september tot 17 oktober mocht de Steven Kasher Callery in New York een verkoopexpositie organiseren, onder de titel: The World in black and white: Vintage Prints from the National Geographic Archive. Nu de Society is begonnen met het digitaliseren van zijn archieven zullen meer tentoonstellingen volgen.

Artikel Volkskrant

uws dat het Nationaal Archief vanaf 21 oktober 2008 als eerste Nederlandse erfgoedinstelling een deel van zijn fotocollectie wereldwijd beschikbaar maakte via Flickr The Commons. (bron: Nationaal Archief)

…………………

De cataloguskaart op deze pagina is gemaakt met de Catalog Card Generator. Een leuke tool om ouderwetse cataloguskaarten te produceren, op basis van zelf aangeleverde gegevens. Bedacht door John Blyberg, Head of Technology and Digital Initiatives at Darien Library, Connecticut.

.